Het voedsel van een lepelaar
Lepelaars vinden hun voedsel lopend in ondiep water waar ze hun snavel op typische wijze heen en weer bewegen om zo op de tast allerlei prooidieren te vangen. In de lepelvormige snavel zitten groeven met zeer gevoelige tastzintuigen zodat hij ook ’s-nachts en in troebel water prooi kan vangen. Hij brengt de prooi dan zo in positie dat hij deze achter in zijn keel kan gooien.
Het voedsel bestaat in het voorjaar vooral uit zoetwaterprooien (o.a. stekelbaars en amfibieën, grotere aquatische insecten zoals libellenlarven en andere ongewervelden). Er wordt dan vooral gefoerageerd in ondiepe poldersloten, oeverzones en moerassen.
In het zilte getijdengebied, waar in de loop van de zomer en nazomer steeds meer wordt gefoerageerd, vinden ze zoutwaterprooien zoals garnalen en jonge platvis.
Het voedselgebied strekt zich uit tot maximaal 40 km van de broedkolonie. In de nazomer verzamelt de soort zich in de grote wateren met een gunstig voedselaanbod en veilige rustplaatsen, zoals Lauwersmeer, IJsselmeerkust, Oostvaardersplassen, de Wadden en het Deltagebied.