Het is tegenwoordig mogelijk om in elke maand van het jaar lepelaars te zien in het Deltagebied. Dat is wel eens anders geweest. Eind jaren tachtig was de populatie lepelaars in Nederland zich nog aan het herstellen van de grote klap die giftige stoffen in het watermilieu hadden toegebracht. Een groepje lepelaars was nog een bijzonderheid, pas zo rond 1990 werden er voor het eerst meer dan honderd geteld in de Delta. Tegenwoordig kun je groepen van enkele honderden zien in grote rustige watergebieden als de Kwade Hoek op Goeree, de Prunje op Schouwen-Duiveland en het Verdronken Land van Saeftinghe aan de Westerschelde. De meeste kans daarop heb je in de nazomer, ze hebben dan de kolonies verlaten en ouders en jongen verzamelen zich op dergelijke plekken. Na de jaarlijkse seizoenspiek in augustus beginnen de aantallen af te nemen. In de onderstaande grafiek zie je per maand het gemiddeld aantal lepelaars over de laatste vijf jaar. Zo half september zijn er al aardig wat vertrokken maar zijn de aantallen nog hoog omdat er hier ook lepelaars van de Waddeneilanden en ook uit Duitsland en Denemarken komen uitrusten. Begin oktober vertrekken de laatste grote groepen en zijn er opeens een stuk minder over.
De laatste jaren blijven ze steeds meer hangen in de winter. Tot de eeuwwisseling was een overwinterende lepelaar een hele zeldzaamheid. Inmiddels zijn winterse groepjes hier en daar al standaard. Het is niet alleen zo dat er gewoon wat meer zijn omdat er nu eenmaal meer lepelaars zijn; werkelijk een groter aandeel van de populatie blijft nu hier. Van minder dan 1% van het seizoensmaximum tot 2005 is het nu gestegen naar rond de 5% van het huidige maximum. Dit fenomeen van steeds meer overwinterende lepelaars speelde zich eerst vooral af in het Deltagebied, omdat de winters er toch net wat milder zijn dan in de rest van het land. Nu kun je ze ook op andere plaatsen tegenkomen, zij het in lagere aantallen.
Natuurlijk kijken we bij deze overwinterende lepelaars ook naar de leeftijden en of ze geringd zijn. Het blijken vooral jonge vogels te zijn. In de meeste gevallen blijven ze in de volgende winters niet meer overwinteren. Er zijn wel een paar uitzonderingen: in de Prunje op Schouwen-Duiveland en omgeving overwinteren momenteel twee geringde vogels al voor het vijfde opeenvolgende jaar (aYY/NfRP en W[NAVT] voor de kenners). In de winters van 2009-2012 ging W[EN]/B[EN] hen al voor in dezelfde regio. Langs de zuidkust van Zuid-Beveland maakt NfRY/aRY dit jaar al zijn zevende winter door.